Rhyacophila soort

Lengte 5-11 mm. Spanwijdte vleugels 15-35 mm, mei-oktober

Kenmerken
Een aantal variabel gekleurde en getekende, zeer moeilijk te onderscheiden schietmotten uit de familie Rhyacophilidae. De imago’s zijn uitsluitend op naam te brengen aan de hand van de genitaalaanhangsels (niet afgebeeld).

Voorkomen
Larven in snelstromende beken met stenige bodem in bergachtige streken, onder andere in de Belgische Ardennen en in Nederland twee soorten in Zuid-Limburg.

Levenswijze
De larven van Rhyacophila zijn de enige kokerjuffers die geen koker bouwen en ook geen spinsels hebben om voedsel te verzamelen, maar vrij rondlopen (324 5a g). Hun lichaam is enigszins afgeplat en meestal groenig van kleur. De eveneens afgeplatte kop steekt recht vooruit. De meeste soorten dragen aan het achterlijf dichte bosjes tracheekieuwen, maar er zijn er ook die geen zichtbare kieuwen hebben. De larven zijn predatoren en maken jacht op andere kleine dieren. Voor de verpopping wordt er wel een spinsel gesponnen waarin steentjes worden verwerkt (324 5b g). De pop ligt in een smal, bruin cocon.

%LABEL% (%SOURCE%)