Tineola bisseliella

kleermot

Spanwijdte vleugels 3,0-4,0 mm, maart-november

Kenmerken
Teer motje, dat in de schemer vliegt. Lichaam geheel licht bruin zonder vlekken (334 7 g).

Voorkomen
Kleermotten stammen oorspronkelijk uit warmere streken. Ze konden zich pas in Noordwest- en Midden-Europa handhaven in woningen na de introductie van de potkachel in de achttiende eeuw. Ze komen niet in de vrije natuur voor.
Sinds de jaren vijftig is de soort niet meer zo talrijk. Wollen en aanverwante producten worden effectiever behandeld met impregneringsmiddelen. Het sterk toegenomen gebruik van synthetische stoffen en het feit dat men het niet meer zo nodig vindt om kisten en laden vol met wollen kleren te bewaren heeft tevens bijgedragen aan de teruggang van de kleermot. Betere stofzuigers en het voortdurend droger worden van het klimaat binnenshuis hebben eveneens het leefklimaat voor de kleermot beperkt.

Levenswijze
De kleermot wordt in streken met een gematigd klimaat verspreid met geïnfecteerd materiaal. Ze komen niet door het open raam binnen vliegen. Kleermotvrouwtjes kunnen ruim honderd 0,2 mm lange, witte eitjes leggen. De eieren worden zelden waargenomen. Ze worden weggestopt in vouwen en naden, of tussen de haren van tapijten en bont. Ook opgezette dieren worden belegd. De jonge rupsjes van ongeveer 1-1,5 mm lang beginnen direct met het spinnen van een buisvormig cocon, dat ze moet beschermen tegen uitdroging. De gesponnen buis wordt met afgeknaagde deeltjes van het materiaal waarin ze leven en met uitwerpselen. De 0,5 mm lange uitwerpselen zijn bolrond en hebben dezelfde kleur als het voedsel. Ze worden vaak voor motteneieren aangezien. Kleermotrupsjes knagen vaak onregelmatige gaten in textiel en laten veel spinseldraden en uitwerpselen achter.
De ontwikkeling van ei tot mot kan in een warme zomer en bij goede voedselkwaliteit in 4 weken plaatsvinden, maar bij minder gunstige omstandigheden kan het ook een jaar duren. In verwarmde kamers kunnen er 4 generaties per jaar zijn. De rupsen die schade in textiel aanrichten kunnen van wol alleen niet leven. Andere voedselcomponenten, zoals hoornstof, zijn noodzakelijk. Kleermotrupsen in wollen kleding zoeken daarom bij voorkeur verschillende soorten vlekken op, want ze eten als supplement ook graag meel, droge eiwitten (vlees) en dode insecten.

%LABEL% (%SOURCE%)