Agrius convolvuli

windepijlstaart

Spanwijdte vleugels 80-120 mm, juni-oktober

Kenmerken
Zeer grote pijlstaartvlinder met een roltong die langer is dan het lichaam. Borststuk grijs, voorvleugels grijs tot grijsbruin gevlekt. Lijkt op ligusterpijlstaart, maar mist roze in de achtervleugels.

Voorkomen
Trekt jaarlijks vanuit Afrika in wisselende aantallen naar het noorden. De pop slaagt er door koude meestal niet in om in Nederland en Belgiƫ te overwinteren.

Levenswijze
Net als de doodshoofdvlinder heeft de windepijlstaart een enorm groot verspreidingsgebied. De soort kan in Noordwest-Europa niet echt als inheems worden beschouwd. De vlinder bezoekt 's nachts bloemen met een lange kroonbuis om nectar te drinken en vliegt b.v. op phlox en tabak. De vlinder gaat niet op de bloem zitten maar blijft er vliegend voor of boven hangen. De tot 110 mm lange, appelgroene tot purperbruine rups met onduidelijke, scheve lengtezijstrepen leeft vooral op akkerwinde, soms ook op haagwinde (364 3b g). Ze verpopt, zoals de meeste pijlstaarten, in een aarden popkamer in de grond. In de pop heeft de lange roltong een aparte schede die als een handvat van een kruik uitsteekt.

%LABEL% (%SOURCE%)