Lemonia dumi

herfstspinner

Spanwijdte vleugels 28-50 mm, september-november

Kenmerken
Voelsprieten bij het mannetje lang gekamd, bij het vrouwtje kort gekamd, bruin, naar de top toe gelig. Kop en borststuk roestgeel behaard. Vleugels zwartachtig bruin met scherpe, bruinoranje tot vosrode dwarsband en een vlek met gelijke kleur, evenzo gelijk gekleurde franje, dat aan de breed gebandeerde achtervleugel langer is dan aan de voorvleugel (370 6a g).

Voorkomen
Een soort van noordelijke of montane open naaldbossen; vochtige, warme berghellingen; vroeger ook wel in beschutte, vochtige hooilanden. In Midden-Europa, Pyreneeën, Skandinavië, Noord-Italië, Balkan en rond de Zwarte Zee.
Zeer zeldzaam in Nederland en België. Recentelijk weer aangetroffen in Drenthe.

Levenswijze
De vlinder vliegt opvallend laat. De mannetjes zijn meestal dagactief en vliegen snel en erratisch, zoals de echte spinners (Lasiocampidae). De vrouwtjes vliegen 's nachts. De eieren worden op stengels en takjes gelegd en overwinteren (370 6b g). De rups is donkerbruin met geelachtige, bruine haren. Havikskruidachtigen (Hieracium), paardenbloemachtigen (Taraxacum), sla (Lactuca) en andere laag blijvende planten vormen de voedselplanten. De verpopping vindt plaats in de grond in een aarden cocon.

%LABEL% (%SOURCE%)