Maculinea alcon

gentiaanblauwtje

Spanwijdte vleugels 32-36 mm, juni-augustus

Kenmerken
Bovenzijde van de vleugels van de mannetjes is lichtblauw met een grijsblauwe zoom (390 7b g). Vrouwtjes zijn erg variabel met gedeeltelijk blauwe vleugels met donkere stippen tot bijna egaal bruin. Onderzijde grauwbruin met talrijk wit omrande oogvlekjes (390 7a g).

Voorkomen
In (half)natuurlijke graslanden en op heiden. Bedreigde soort, in Nederland en Belgiƫ weinig verspreid en niet meer talrijk.

Levenswijze
De witte eitjes worden gelegd op klokjesgentiaan en kruisbladgentiaan en steken erg af bij de paarse en groene kleur van de plant (390 7c g). De jonge rupsjes blijven eerst bijeen in het vruchtbeginsel van de bloemen (390 7d g). Zij blijven in de eerste 3 stadia op de voedselplant. In het vierde stadium laten zij zich door knoopmieren naar het nest dragen, onder andere dat van Myrmica ruginodis, en leven daar carnivoor van mierenbroed dat hun in ruil voor een afgescheiden suikerachtige substantie door de mieren wordt aangeboden.

%LABEL% (%SOURCE%)