Franse veldwesp
Lengte 12-18 mm, januari-december.
Kenmerken
Veldwespen zijn slanker dan de hiervoor behandelde kort- en langkoppen (Vespinae). Het achterlijf of metasoma versmalt zich geleidelijk naar voren toe en is niet kort en hoog afgesneden zoals bij Vespinae. Voelsprieten geel en bij de mannetjes aan de top ingerold (zie [link][image][filename]274_3b_g.jpg274 3b g[/text][/image][/link] links). Kopschild meestal geel (274 2a g).
Voorkomen
Op open, warme plekken, bijv. op rotsige schraallanden, maar ook in stedelijke omgeving. In Midden- en Zuid-Europa algemeen, in noordelijkere streken veel zeldzamer. In Nederland vooral in Zuid-Limburg, elders zeldzaam; niet zeldzaam in Zuidoost-België.
Levenswijze
De soort leidt een vrij onopvallend bestaan. De nesten worden in het voorjaar gesticht door een koningin die heeft overwinterd, vaak werken 2 of meer jonge (zuster)koninginnen samen aan eenzelfde nest. Uit die groep stichtsters ontwikkelt zich een rangorde en één van de dominantere vrouwtjes wordt uiteindelijk de nieuwe koningin en zal de meeste eieren produceren. De andere geïnsemineerde vrouwtjes worden gedegradeerd tot werksters. Daarna worden ook echte werksters voortgebracht die niet paren. Het nest van Polistinae heeft geen omhulsel (274 2b g). Het gedrag van veldwespen is daarom makkelijker te observeren dan dat van de Vespinae. De enkele, perkamentachtige raat is geconstrueerd uit plantenvezels en is met een dunne steel bevestigd aan het substraat. In het noorden wordt het nest op zeer verborgen plaatsen gebouwd, vaak onder dakgoten, tussen rots- of muurspleten en onder grote stenen, ook ondergronds. In Zuid-Europa kan het ook vrij in takken van bomen hangen.