Lengte 10-14 mm, Spanwijdte vleugels 26-37 mm, mei-oktober
Kenmerken
Schietmot uit de familie Limnephilidae, die op een nachtvlinder lijkt, maar geen vleugelschubben heeft. Kleur geelbruin, rugzijde borststuk grijszwart. Voorvleugel tamelijk smal, aan de top schuin afgesneden, licht grijsbruin met verspreid liggende, donkere vlekjes. Achtervleugel duidelijk breder, in rust onder de dakvormige voorvleugels opgevouwen. Voelsprieten even lang als het lichaam.
Voorkomen
Bij stilstaand en langzaam stromend water, larve vooral in slootjes en kleine plassen. In Nederland en België overal algemeen.
Levenswijze
De volwassen schietmot is een uitgesproken nachtdier. Ze vliegt echter weinig en zit meestal bewegingsloos op oeverplanten. Daar de monddelen net zoals bij de meeste andere schietmotten sterk gereduceerd zijn, wordt er nauwelijks gegeten en hoogstens wat druppels water opgenomen. Na de paring legt het vrouwtje enige tientallen geelbruine eieren in een bijna kogelronde, 1-2 cm grote geleipakket, die aan een oeverplant wordt bevestigd (318 1b g). De larven laten zich na het uitkomen in het water vallen. Een larve heeft een witachtige kleur en een zacht lichaam, alleen de voorste segmenten van het borststuk dragen op de rugzijde harde, chitineuze platen. Aan de achterlijfssegmenten bevinden zich de in bosjes geschikte, draadvormige tracheekieuwen en aan het laatste segment 2 haakvormige aanhangsels. De larve heeft verder spinklieren die in de monddelen uitmonden. Met behulp van de zijdeachtige, kleverige spindraden bouwt ze een stevige, lange koker uit allerlei deeltjes, die ze in de naaste omgeving vindt en die schots en scheef aan elkaar bevestigd worden. Schietmotlarven danken uiteraard hun naam ‘kokerjuffer’ aan het bouwen van dergelijke structuren. Zo beschermen ze hun zachte en kwetsbare lichaam. Het kokertje wordt vast gehaakt met de aanhangsels van het achterlijf. Het gebruikte bouwmateriaal kan heel divers zijn, bijvoorbeeld stukjes hout, lege slakkenhuisjes en huisjes met de levende slak er nog in, maar vaak wordt er eendenkroos gebruikt (318 1c g). Voor de verpopping wordt de koker vastgesponnen aan een ondergrond. Vlak voor het uitkomen verlaat de pop haar koker en kruipt via een plantenstengel uit het water waar ze spoedig vervelt tot een volwassen schietmot.