wantsen
Kenmerken
De Heteroptera worden vaak samen met de cicaden (orde Auchenorrhyncha) en plantenluizen (orde Sternorrhyncha) in een grote (super)orde (Hemiptera) van snavelinsecten geplaatst, vroeger wel Rhynchota genoemd. De hemimetabole snavelinsecten worden alle gekenmerkt door hun stekende en zuigende monddelen. De steeksnuit of rostrum is opgebouwd uit de mandibels en de maxillen en wordt in rust door de onderlip (labium) omhuld en langs de onderkant naar achteren gehouden. Bij het zuigen wordt de onderlip teruggeschoven.
Bij wantsen is de zuigsnuit duidelijk voor op de kop ingeplant en kan bij het zoeken of het betasten van voedsel geheel naar voren worden gestoken. In rust wordt de zuigsnuit meestal gekromd naar achteren gebogen.
Wantsen zijn kleine tot grote insecten met een lengte 3 tot 25 mm; de tropische reuzenwaterwantsen worden wel meer dan 10 cm lang. Het lichaam is bij veel soorten afgeplat.
De kop heeft verder 1 paar facetogen, meestal 2 ocellen en 4- of 5-ledige voelsprieten.
Het borststuk heeft een zeer groot pronotum. Ook het schildje of scutellum is altijd goed ontwikkeld en soms bedekt het hele achterlijf, zodat het lijkt of het dier vleugelloos is.
Zeer kenmerkend zijn de voorvleugels van wantsen, die gescheiden zijn in twee gebieden: het voorste deel is leerachtig verhoornd, het achterste deel is vliezig en vaak doorzichtig. De achtervleugels zijn altijd vliezig. De vleugels worden in rust plat over elkaar heen gevouwen. Er komen echter ook halfgevleugelde en echte vleugelloze soorten voor.
Wantsen hebben meestal krachtige looppoten. De voorpoten zijn bij sommige water(roof)wantsen en landroofwantsen (Phymatidae) tot vangpoten gemodificeerd. Bij de familie Saldidae zijn de achterpoten tot springpoten uitgegroeid. Tarsen 2 of 3-ledig met een krachtig paar klauwtjes.
Voorkomen
Wantsen komen wereldwijd voor. Er zijn meer dan 50000 soorten beschreven. In Europa zijn er meer dan 8000 soorten, waarvan er circa 1100 in Belgiƫ en Nederland voorkomen.
HabitatEr zijn zowel soorten op het land, langs oevers als mede op en in het water, ook zout water. Het zijn de enige insecten die op de open (tropische) oceanen voorkomen; dit zijn de mariene schaatsenrijders (Familie Gerridae: genus Halobates).
Levenswijze en voortplanting
Er zijn plantensapzuigers, zaad- en vruchtenzuigers, uitgesproken rovers, maar ook aaseters en een klein aantal soorten zijn gespecialiseerd in het zuigen van bloed bij zoogdieren en/of vogels, onder andere de bedwants.
De meeste soorten wantsen brengen tijdens de paring direct sperma over de genitaalopening van de vrouwtjes. Echter bij bedwantsen (Cimicidae) penetreert het mannetje het achterlijf door de huid heen en brengt sperma in de lichaamsholte van het vrouwtje. Dit sperma wordt ingebracht in een zogenaamde 'spermalage', die niet verbonden is met het interne genitaalapparaat van het vrouwtje.
Wantsen leggen in of planten en schors of laten ze eenvoudig weg op de bodem vallen. Sommige eieren hebben een karakteristieke vorm en sculptuur. Er zijn doorgaans 4 of 5 nimfale stadia die dezelfde niche en habitat hebben als de adulten. Veel soorten zijn in Europa univoltien, maar vooral de kleinere soorten kunnen meerdere generaties per jaar voortbrengen.
Een aantal soorten wantsen vertonen broedzorg. De berkenwants bewaakt de eieren en begeleidt de jongen; ook daarna blijven de jonge berkenwantsen nog graag bijeen. De tropische reuzenwaterwantsen (familie Belastomidae) dragen de eieren op de rug tot de nimfen uitkomen.
Waterwantsen verdedigen zich door de aanvaller bij het beetpakken pijnlijk te steken. Veel op het land levende wantsen scheiden een stinkend gif af via klieren in de cuticula. Bij volwassen dieren bevinden de klieren zich aan de zijkanten van de thorax, bij nimfen in de dorsale kant van het achterlijf. De afscheiden klierstoffen bevatten componenten die in staat zijn de waslaag van de cuticula van andere insecten te ontbinden.
Wantsen die van plantensappen zuigen kunnen plagen zijn in cultuurgewassen en plantenziekten overdragen. Bloedzuigende soorten kunnen bij mensen gevaarlijke ziekten overbrengen, de genera Triatoma en Rhodnius (Reduviidae) zijn de vectoren van de ziekte van Chagas.
Sommige kleinere, carnivore wantsen (vooral van de familie Anthocoridae of bloemwantsen) maken zich nuttig in de land- en tuinbouw door plaaginsecten en mijten te doden. Zij worden bedrijfsmatig ingezet in bijvoorbeeld de kasteelt.
Classificatie
In de Heteroptera worden 7 onderordes onderscheiden en circa 75 families (de onderordes worden ook wel beschouwd als infraordes). De Pentatomomorpha zijn verreweg de soortenrijkste onderorde en zij zijn onderverdeeld is in 5 superfamilies.
Behandelde taxa
Infraorde Nepomorpha (zwem- of waterwantsen)
Familie Aphelocheiridae
Apohelocheirus aestivalis (grondwants)
Familie Corixidae
Corixa punctata (gestippelde duikerwants)
Familie Naucoridae
Ilyocoris cimicoides (platte zwemwants)
Familie Nepidae
Nepa rubra (waterschorpioen)
Ranatra linearis (staafwants)
Familie Notonectidae
Anisops sardea (zwevende rugzwemmer)
Notonecta glauca (gewoon bootsmannetje, rugzwemmer)
Familie Pleidae
Plea leachii (dwergbootsmannetje)
Infraorde Gerromorpha (oeverwantsen en watertreders)
Familie Gerridae (schaatsenrijders)
Gerris soort (schaatsenrijders)
Familie Hydrometridae (vijverlopers)
Hydrometra stagnorum (vijverloper)
Familie Veliidae (beeklopers)
Velia caprai (beekloper)
Familie Microveliidae
Microvelia reticulata
Familie Mesoveliidae
Mesovelia furcata
Infraorde Leptopodomorpha
Familie Saldidae
Saldula saltatoria
Infraorde Cimicomorpha (roofwantsen en verwanten)
Familie Cimicidae
Cimex lectularius (bedwants)
Oeciacus hirudinis (zwaluwwants)
Familie Anthocoridae
Anthocoris nemorum (gewone bloemwants)
Familie Miridae
Calocoris norvegicus
Calocoris roseomaculatus
Deraeocoris ruber
Hadrodemus m-flavum
Stenodema laevigatum
Familie Reduviidae (roofwantsen)
Coranus subapterus (kortvleugelige roofwants)
Empicoris vagabunda (muggenwants)
Piratus hybridus (piratenroofwants)
Reduvius personatus (maskerwants)
Rhinocoris annulatus (geringde roofwants)
Rhinocoris iracundus (rode roofwants)
Familie Phymatidae
Phymata crassipes
Familie Nabidae
Nabicula limbata
Nabis mirmicoides
Familie Rhopalidae
Chorosoma schillingi
Corizus hyoscyami
Myrmus miritomis
Infraorde Pentatomomorpha
Familie Tingidae (netwantsen)
Acalypta musci
Copium teucrii
Corythucha ciliata
Tingis cardui (distelnetwants)
Familie Aradidae (schorswantsen)
Aradius cinnamomeus
Familie Pyrrhocoridae
Pyrrhocoris apterus (vuurwants)
Familie Lygaeidae (aardwantsen)
Lygaeus equestris
Lygaeus saxatilis
Tropidothorax leucopterus
Familie Coreidae (randwantsen)
Coreus marginatus
Enoplops scapha
Gonocerus juniperi
Phyllomorpha laciniata
Familie Acanthosomatidae (schildwantsen)
Acanthasoma haemorrhoidale
Cyphostethus tristriatus
Elasmucha ferrugata
Elasmucha grisea (berkenwants)
Familie Cydnidae
Canthophorus dubius
Coptosoma scutellatum
Familie Scutelleridae (schildwantsen)
Eurygaster maura
Familie Pentatomidae (schildwantsen)
Aelia acuminata
Dolycoris baccarum
Eyrydema oleracea (koolwants)
Graphasoma lineatum
Palomena prasina
Pentatoma rufipes
Picromerus bidens