Tettigonia viridissima

grote groene sabelsprinkhaan

Lengte 28-42 mm, juli-oktober

Kenmerken
Overwegend groen, op de rug bruin poten kunnen soms gelig van kleur zijn (074 1a g), maar zelden zijn de dieren helmaal geel. Zeer lange vleugels reiken verder dan de knie van de achterpoot. vrouwtje met lange legboor, die bij volwassen dieren tot aan de vleugelpunten reikt.

Voorkomen
Heeft zich aan allerlei leefomgevingen aangepast en komt zowel in natuurgebieden als in tuinen, parken en gevelbegroeiingen voor tot midden in de stad. Overal algemeen. Zeer vochtige moerasgebieden worden echter gemeden en ook zijn ze afwezig in de hogere regionen in middelgebergten.

Levenswijze
De grote, groene sabelsprinkhaan voedt zich overwegend met andere insecten, zoals rupsen, bladluizen, andere sprinkhanen en in het zuiden zelfs met zangcicaden. De soort kan dus zeer grote prooien aan, maar voedt zich ook met vruchten en bladknoppen. Voor de tuinliefhebber is het eerder een nuttig dan een schadelijk insect. De soort is overdag en ’s nachts actief. Vanaf de middag tot diep in de nacht laat het mannetje zijn ver dragende stridulaties horen. Afhankelijk van het weer is zijn geluid in midden-juli tot diep in oktober en soms in november nog te beluisteren. Het bestaat uit vrij eentonige geluidsstoten, die kort na elkaar worden geproduceerd, maar wel zo dat ze op tijd samenvloeien en ten opzichte van de volgende dubbelstoten niet harmoniseren of interfereren ([link][sound][filename]tettign2.movTettigonia viridissima[/text][/sound][/link]). Hierdoor klinkt het gesjirp duidelijk als in stukjes gehakt, niet gelijkmatig zoemend, zoals bij de volgende soort Tettigonia cantans ([link][sound][filename]tettigon.movTettigonia cantans[/text][/sound][/link]). De mannetjes sjirpen vaak dagenlang op dezelfde plaats, vanuit dezelfde boom of struik, en ze zijn dus opvallend honkvast, ondanks dat ze goed kunnen vliegen en ver kunnen springen. Ze kiezen bovendien in de loop van de nacht een steeds hogere positie om te sjirpen.
Bij de ongeveer 45 minuten durende paring staat het mannetje bijna op zijn kop en klemt zich met de poten enigszins vast aan de legboor van het vrouwtje, die boven hem op een takje blijft zitten. Het mannetje produceert een grote schuimachtige, witte spermatofoor, die door het vrouwtje voor het grootste deel wordt opgegeten. Daar kan ze wel 15 uur mee bezig zijn, terwijl het mannetje alweer na drie kwartier begint te sjirpen om een volgend vrouwtje aan te lokken. Een aantal dagen na de paring legt het vrouwtje haar eieren met behulp van de legboor in de grond. De licht tot donker bruine eieren worden alleen of in groepjes gelegd. De eieren overwinteren minstens 2 tot 5 keer, voordat ze in een van de volgende seizoenen in april uitkomen. De nimfen zijn groen en lijken in alles veel op hun ouders (074 1b g), alleen missen zij de lange vleugels nog. Zij vervellen ongeveer 6 keer alvorens het volwassen stadium te bereiken. Bij de vrouwtjes wordt de legboor na iedere vervelling duidelijker zichtbaar. In het zevende en laatste nimfale stadium heeft de legboor al bijna haar maximale lengte bereikt en is dan goed te zien, omdat de vleugels nog niet volledig zijn ontwikkeld (074 1c g).

%LABEL% (%SOURCE%)